Frans Smeets, lijden in het verborgene

De kinderen die wij vreesden

‘Het scherpe beeld van “goed” en “fout”, dat nu zo dikwijls ons oordeel van de oorlog bepaalt, berust op wijsheid achteraf. Sommigen kozen totaal verkeerd; na vijftig jaar dragen de volgende generaties daarvan nog de littekens.’ Aldus koningin Beatrix in haar kersttoespraak van 1994.

Dat kan Frans Smeets, zoon van een fanatieke NSB’er, bevestigen. Je mag het van Frans een trauma noemen, de jaren in het internaat, het verzwijgen van het NSB verleden en de pijn van de vernedering in Cuijk.

Voor iedereen is het moeilijk de oorlog een plaats te geven. Voor kinderen, die vaak niet begrijpen dat hun ouders iets verkeerd doen, is het nog ingewikkelder. Vaak hoor je “mijn vader was een erg lieve man voor mij”. 

Ook Frans vond zijn vader een lieve, aardige vader. Vader Jozef Smeets, geboren in Aken, was in de jaren dertig in Cuijk komen wonen. Ze woonden tegenover het spoor en konden vader van huis uit zien als hij op het perron werkte, Jozef had een aanstelling als spooremployé. Vader was streng maar ook vergevingsgezind. De voetbal van zijn broers werd weleens in beslag genomen als die weer eens in de tuin belandde, maar ook spoedig weer teruggegeven, de jongens moesten wel kunnen voetballen.

Buiten de kring van de familie Smeets was het beeld van Jozef Smeets een stuk beroerder. De kweker Jan Ebben richtte in 1940 een plaatselijke afdeling van de NSB op inclusief een Cuijkse WA (Weerbaarheids Afdeling - de knokploeg van de NSB). Jozef en zijn zonen sloten zich bij de NSB en WA aan, overtuigd als zij waren van de ideologie van het nationaal-socialisme. Frans, acht jaar oud toen, had geen benul van de keuzes van zijn familie. Er kwamen allerlei mensen over de vloer, boeren vroegen raad aan vader, hij zat immers ‘in de partij’. Ook is vader gepolst voor het ambt van burgemeester van Cuijk. Frans liet het allemaal gebeuren, te jong om het te begrijpen.

NSB’ers maakten zich niet populair; ze plakten NSB-reclame op ruiten, paradeerden door de straten en lokten rellen uit. Ze verstoorden een fokveedag en zaagden de Oranjeboom om die bij het station stond. Tot ongenoegen van de Cuijkse bevolking, en met gevolgen. De NSB vlag aan het huis van Smeets werd met petroleum besmeurd en er is een steen, vanachter de heg aan het spoor, tegen het raam gegooid. Ook de bezoekjes van Duitse soldaten aan Annie en Mia, de oudere zusters van Frans, waren de Cuijkse bevolking niet ontgaan.

Het ging van kwaad tot erger. De komst van de geallieerde legers luidde voor veel NSB kinderen het begin in van een periode vol traumatische ervaringen. Iedereen verwachtte dat heel Nederland spoedig zou zijn bevrijd en een bijltjesdag lag in het verschiet.

Vader Jozef moest al in 1943 naar Duitsland vluchten, hij zou nooit meer naar Nederland terugkeren. Broer Paul sneuvelde in augustus 1944 toen hij als SS soldaat werd ingezet bij de bewaking van vliegveld Soesterberg. De jonge Frans vertrok met moeder en de twee zussen naar Goslar, waar ze onderdak vonden bij familie.

Na de bevrijding wachtte de NSB’ers geen warm onthaal. ‘Foute’ Nederlanders werden massaal opgepakt en geïnterneerd in geïmproviseerde kampen. Herhaaldelijk werden familiebezittingen geplunderd door ‘goede’ Nederlanders.

Terug in Cuijk bleken andere mensen in hun huis te wonen. Ook moest de familie zich melden op het gemeentehuis. Dat was maar een klein stukje lopen, maar duurde een eeuwigheid; de hele weg werden ze uitgescholden, geduwd en geslagen. Frans: “ik zag hoe ze mijn moeder sloegen. Iemand gooide een fiets tegen mijn zus aan, zo hard dat ze een diepe wond in haar been kreeg. Ik zelf kreeg de ene na de andere draai om mijn oren, zo hard dat ze na een tijdje begonnen te tuiten. Ik was bang, maar vooral verbaasd. En de politie greep niet in”.

De door de overheid en kerken gepropageerde verzoening van de Nederlanders met hun eertijdse ‘foute’ landgenoten bleef uit. In plaats daarvan koesterden zij een zwart-wit beeld van de bezettingsjaren en identificeerden zij zich massaal met het verzet. Dat leidde tot een onverzoenlijke houding tegenover de kinderen van ‘foute’ ouders.

Frans moeder ging naar een gevangenis in Valkenburg, zijn zussen naar een heropvoedingstehuis. Frans moest eerst naar een barak in Grave, later naar een internaat voor NSB kinderen in Breda, waar hij in drie jaar werd heropgevoed. In al die jaren mocht hij zijn moeder slechts een keer zien. “Het waren de jaren dat je je ouders het meest nodig had en dan waren ze er niet”. Ook later mocht zijn moeder, intussen werkzaam als dienstbode, Frans niet in huis opnemen. Het hele gezin was uit elkaar gerukt.

Precies dat wat de regering en de kerken wilden voorkomen gebeurde: er ontstond een aparte groep in de samenleving van achtergestelde en vaak verbitterde mensen. Dat mensen in een zich open en tolerant noemende samenleving als de onze zich zo schuldig moeten voelen voor keuzes die zij niet zelf hebben gemaakt mag opmerkelijk heten. Het heeft schuldeloze kinderen tot slachtoffer gemaakt.

Uiteindelijk kreeg Frans een baan als koempel in de mijnen. Hij trouwde en kreeg zes kinderen, over de oorlog werd niet meer gesproken.

Gebaseerd op een interview van de Limburger met Frans Smeets in 2015 en een onderzoek van het Historisch Nieuwsblad uit 2002 naar het lot van NSB kinderen (tekst cursief).