De heren 'van Kuyc' en 'van Haeps'
De Heren van Kuyc
Hendrik I van Kuyc werd opgevolgd door zijn zoon Herman I van Kuyc. Deze raakte samen met zijn broer Godfried, graaf van Arnsberg, verstrikt in een conflict met de graaf van Holland en zijn jongere broer Floris de Zwarte. Floris wilde namelijk trouwen met de nicht van de heren van Kuyc, maar het huwelijksaanzoek werd afgewezen. Floris was het hier niet mee eens en brandde slot Lexmond plat. Slot Lexmond was het bisschoppelijk bezit van Andreas, de oom van Herman I van Kuyc. Dit vroeg om wraak waarna Herman met zijn troepen naar Utrecht trok waar Floris aan het jagen was. Floris de Zwarte werd overvallen en gedood. Het nieuws werd verspreid tot aan keizer Lotharius, waarop deze het Land van Cuijk onmiddellijk in de ban deed. De graaf van Holland nam ook wraak en verwoestte met zijn leger het kasteel van Cuijk en de gebroeders van Kuyc werden verbannen uit het Land van Cuijk.
Door de dood van de keizer, die de graaf van Holland steunde in het genoemde conflict, konden de gebroeders terugkeren en werd Herman I opgevolgd door zijn zoon Hendrik II van Kuyc. Daarop volgde nog een aantal opvolgingen zonder grote gebeurtenissen of ontwikkelingen.
Jan I van Kuyc (1230- 1308) was de beroemdste heerser door met name zijn lange regeerperiode over het Land van Cuijk van 54 jaar. Hij was een erkend diplomaat van de Engelse koning Edward I, maar heeft ook voor het Land van Cuijk veel betekend. Hij verleende Grave verschillende privileges en bevorderde handel en scheepvaart op de Maas. In Grave stichtte hij het St.- Catharinagasthuis. Tenslotte gaf hij de 'gemene gronden' in erfpacht aan de inwoners van verschillende dorpen. Jan I van Kuyc was niet alleen een zegen voor de inwoners, maar ook een last. Onder andere door zijn betrokkenheid bij de moord op graaf Floris V van Holland. Hierdoor werd de verhouding met Holland problematisch. Dit bracht ook onrust en onzekerheid voor de inwoners van het Land van Cuijk. De meest roemrijke rol voor Jan I van Kuyc was weggelegd in de Slag bij Woeringen, waarover verderop meer.
De volgende heersers slaagden er niet meer in dezelfde prominente positie te verwerven als hun voorvader. Met name Otto I, de broer van Jan I, kon de eindjes niet aan elkaar knopen en zorgde voor schulden, waar zijn opvolgers nog mee te kampen hadden. De laatste 'heerser' van het geslacht van Kuyc was Johanna, vrouwe Van Kuyc. In 1400 verloor zij haar landerijen aan de hertog van Gelre en daarmee eindigde de heerschappij van het geslacht Van Kuyc.
De slag bij Woeringen was de benaming voor strijd tussen hertog Jan I van Brabant en Reinoud I van Gelre, waar Jan I van Kuyc onder de hertog van Brabant streed. De aanleiding voor de strijd was de problematische opvolging van de hertog Van Limburg. Hertog Walram van Limburg stierf in 1280 zonder mannelijk erfgenaam. Zijn dochter Irmgarde was gehuwd met Reinoud graaf van Gelre, maar zij stierf kort na haar vader. Reinoud bleef achter en ontving van de keizer Limburg als zijn bezit, maar Reinoud was niet de rechtmatige erfgenaam volgens Adolf II, graaf van Berg en neef van de overleden hertog van Limburg. Desondanks durfde Adolf niet te strijden tegen Reinoud en sloot zich aan bij de hertog van Brabant. Deze wilde de poging van Reinoud, graaf van Gelre, om zijn gebied uit te breiden verijdelen.
De eerste zet werd gedaan door Reinoud toen hij de Maas overstak naar het gebied van Brabant, waar hij onder andere in Grave huishield. Jan I van Kuyc stroopte daarop de Betuwe af en wist Arnhem te bereiken. Reinoud poogde als wraak Tiel in te nemen en slaagde daarin, maar dit was niet van lange duur. De twee strijders kwamen direct tegenover elkaar te staan op het slagveld bij het dorp Driel. De winter kwam tussenbeide en strijd werd stilgelegd om vervolgens weer in 1287 te worden vervolgd. Het conflict zou in 1288 beslecht worden op de Fühlinger Heide bij Woeringen en de overwinning was aan de hertog van Brabant. Reinoud van Gelre was verslagen, Tiel kwam weer in het bezit van de hertog van Brabant en Limburg was voor altijd aan Brabant gehecht.
De Heren van Haps
De Heren van Haps kregen de gemene gronden omstreeks 1300 als leen van Jan I van Kuyc. De heren van Kuyc hadden hun territorium als leen van de Duitse keizer, maar konden delen weer doorlenen aan onder andere de heer van Haps. Het leen werd overigens alleen doorgegeven aan familieleden en relaties, de heren van Haps waren dan ook naaste verwanten van de heren van Kuyc.
De eerste leenman Henricus de Haps kreeg een klein kasteeltje met enkele boerderijen. Henricus was “slechts” ridder, maar hij had belangrijke relaties met de cisterciënzerabdij Camp aan de Nederrijn en met het stift Bedburg bij Kleef. (Een stift is een instituut waar ongetrouwde vrouwen van stand een plaats konden kopen waardoor ze verzekerd waren van verzorging en een spirituele en intellectuele omgeving.) Henricus en zijn opvolgers wisten een redelijke machtsbasis op te bouwen. Vanaf midden 14e eeuw hadden ze een eigen rechter in dienst en een eigen gerechtshof. Dit was het hoogtepunt voor het Huis Haps, vanaf dat moment wordt hun betekenis steeds minder. Wanneer Johanna, de laatste van het geslacht Van Kuyc, afstand doet van het Land van Cuijk aan de hertog van Gelre wordt de hertog de directe leenheer van de heer van Haps. Het gebied komt vervolgens in verschillende handen terecht, waaronder die van de heren en graven van Bergh- Hohenzollern-Sigmaringen. Zij beschouwden het als slechts een van hun kleine bezittingen en lieten het beheren over aan een burggraaf en later aan een rentmeester. Het Huis te Haps werd in de loop van de 17e eeuw steeds meer een grote boerenhoeve in plaats van een gracht met voorhoeve en kasteelhoeve
- H. van Enckevort & J. Thijssen, Cuijk een regionaal centrum in de Romeinse tijd (2002).
- A. Lewe, H. Buijks, G. Hulsegge; Cuijk door de eeuwen heen (2001).
- R. van den Brand; Haps en het land van Cuijk, van prehistorie tot 21e eeuw (2009).
Wilt u meedenken over dit onderwerp? Neem dan contact met ons op.