Het nieuwe jaar

De instelling van nieuwjaarsdag heeft waarschijnlijk een heidense oorsprong. Ook de Romeinen vierden dit kalenderfeest uitbundig met dolle feestvreugde en dat ging gepaard met grote losbandigheid. Dat was niet helemaal naar de zin van de kerk. Die verordineerde in de zesde eeuw voor de eerste drie dagen van het nieuwe jaar een vasten, een soort van middeleeuwse lockdown.

De kerk keurde wel meer feestdagen af; ze waren niet door God ingesteld, de zondagsheiliging werd er minder door en het ging met allerlei losbandigheden gepaard (foei). Omdat verreweg de meeste heidense feestdagen onuitroeibaar bleken heeft de kerk ze later maar opgenomen in de kerkelijke kalender, zoals met Kerstmis.

Hoe dan ook, we zijn intussen gewoon elkaar het allerbeste te wensen voor het nieuwe jaar. Toch kenden we in het verleden ook wel verwensingen met betrekking tot het nieuwe jaar. In de zeventiende eeuw bijvoorbeeld: ‘de galgh totje nuwe jaer krijghen’ (de galg als nieuwjaarsgeschenk krijgen). En in de negentiende eeuw de variant: ‘de duivel voor uw nieuwjaar krijgen’.

Beiden zijn verwensingen in woede geuit; ik hoop dat je iets vreselijks overkomt, ik wil je niet meer zien, rot op.

Dat wens je natuurlijk niemand, tenzij het een virus is. Moge COVID-19 de galg als nieuwjaarsgeschenk krijgen!

Zodat we in 2021 kunnen zeggen: “Das war einmal”.